Een hypothese is een veronderstelling, iets dat je verwacht. Zo kan een verwachting zijn dat vrouwen hoger scoren op een toets dan mannen, dat jongeren meer drinken dan ouderen of dat er een verschil is in uitgaven patroon tussen twintigers en veertigers.
In sommige gevallen begin een onderzoek met zulke veronderstellingen; met name als je toetsend onderzoek doet. Dan ga je namelijk toetsen of je veronderstellingen, je hypothesen, kloppen. Vooraf aan je onderzoek stel je deze op.
Dat kun je zo doen als “De verwachting is dat vrouwen hoger scoren op toets X dan mannen”, maar in de onderzoekswereld zijn er manieren waarop je die hypothesen opstelt.
In onderzoek wordt er gesproken van een nulhypothese en een alternatieve hypothese. Wat is het verschil?
Een eenzijdige hypothese geeft een richting aan van de verwachting.
Daardoor kun je tevens in de hypothese zien welke kant op getoetst wordt: de linker of rechter overschrijdingskans.
Door te kijken naar het tekentje in de alternatieve hypothese. Is dit < (kleiner dan), dan gaat het om de linker overschrijdingskans.
Staat er > (groter dan) dan gaat het om de rechter overschrijdingskans.
Wil je weten hoe je bepaalt wanneer je de linker of rechter overschrijdingskans moet nemen? Bekijk het filmpje.
In een eenzijdige hypothese gebruik je dus altijd < of > en aan de andere kant <= of =>.
Bij een tweezijdige hypothese wordt er uitgegaan van een verschil, waarbij de richting nog onduidelijk of niet verondersteld is.
Daarom gebruik je in de tweezijdige hypothese de = (is gelijk aan) en <> (is niet gelijk aan) tekens.
De = staat in de nulhypothese en de <> in de alternatieve hypothese.
Voor het opstellen van hypotheses kun je een stappenplan aanhouden.
Stap 1; Bepaal of de toets een of tweezijdig is.
Stap 2; Begin met de alternatieve hypothese.
Vaak weet je wel wat je verwacht (H1), maar is het moeilijker om te bepalen wat de ‘gewone’ of ‘toeval’ situatie (H0) is. In de alternatieve hypothese staat je verwachting/veronderstelling.
Deze moet dus altijd samen met H1 ‘compleet’ zijn; ze moeten elkaar uitsluiten zonder te overlappen.
De nulhypothese is dus altijd het tegenovergestelde van de alternatieve hypothese.
Naast de manier van opstellen van je veronderstellingen, stelt onderzoek ook eisen aan hoe je verwoord of je de hypothese goedkeurt.
Wanneer een toets aangeeft dat er een significant verschil is (er is meer aan de hand dan toeval), dan accepteer je de alternatieve hypothese en de nulhypothese wordt verworpen.
Als de toets geen significant verschil aangeeft, dan wordt de alternatieve hypothese niet geaccepteerd en blijft de nulhypothese niet verworpen.
Zoals je ziet: de nulhypothese wordt wel of niet verworpen, terwijl de alternatieve hypothese wel of niet geaccepteerd wordt.